Published on maart 31st, 2016 | by admin
0De archeologie van 3000 vermiste Japanners op Peleliu
Vorige week was ik bij de UvA (ACASA) voor een lezing van professor Neil Price, University van Upsala, over zijn slagveldarcheologisch werk in Peleliu. De slag om het eilandje in 1944 is een van de zwaarste in de Pacific tijdens de Tweede Wereldoorlog en kende slachtoffers op ongekende schaal. Wat een strijd van 3 dagen had moeten zijn, werd er een van bijna 3 maanden. De 1st Division US Marines verloor 6500 militairen en zou lange tijd niet inzetbaar blijven. Van de 11.000 Japanse troepen die zich op Peleliu ingroeven zouden er zelfs maar 19 de slag overleven. Ongeveer 3000 van hen worden nog altijd vermist.
Al jaren werkt Price aan een inventarisatie van het slagveld, dat onder de tropische condities hard achteruit gaat. Het uitgestrekte Japanse vliegveld is inmiddels een oerwoud met hier en daar een ruïne. De grotten in de heuvels, waar het gevecht zich na de landingen van de Mariniers snel naar verplaatste, zijn grotendeels ontoegankelijk door begroeiing of instorting en bovendien deels door de Amerikanen in 1944 opgeblazen met de Japanners er nog in. De smalle grotten zijn bezaaid met explosieven en beenderen van vermisten en na elke twee uur werken, krijgen Price en zijn team een psychologisch onderzoek om te bepalen of ze die dag nog wel verder mogen.
Academisch en toch iets anders dan historische kennis
Belangrijk voor een vergelijking met de Nederlandse archeologie vind ik dat Price ‘historische kenniswinst’ als doel voor dit project resoluut van de hand wijst. “Hoe de slag is verlopen, daar weten we wel genoeg van”, legt hij uit. Veel belangrijker voor Price is dat archeologisch onderzoek vastlegt wat er er nog rest van het slagveld, omdat [in mijn woorden] de intensiteit van deze geschiedenis dit onderzoek rechtvaardigt. Ook zonder historische kenniswinst an sich heeft het academisch onderzoek op andere gronden toegevoegde waarde voor veteranen, nabestaanden en de Peleliuanen.
Dit geluid contrasteert voor mij prettig met de huidige Nederlandse discussie, waar het vorig jaar geregeld ging over de vraag of conflictarcheologie van WO2 wel voldoende toevoegt aan de geschiedschrijving om haar inspanning te rechtvaardigen. De impliciete opvatting lijkt te zijn dat archeologen de gaten moeten vullen die de historici achterlaten. Archeologie als een soort secundair historisch onderzoek, dat zich op basis van (zwakke) bewijzen uit een gebrekkig bodemarchief op zou moeten tillen tot het niveau van de ‘echte historici’ (zie Olsen, 2012:25). Ploeteren in de archeologie van de Tweede Wereldoorlog tot eindelijk de erkenning komt van het NIOD: “Stop maar hoor, jongens, we geloven het nu wel, hier is jullie lintje.”
Maar archeologen zijn geen historici. We moeten maar eens af van de zucht naar la Grande Histoire en archeologie voor zichzelf laten spreken. Om opnieuw archeoloog Bjørnar Olsen te citeren: “The time thus seems overdue to give up these airy [historical] ambitions which in any case are doomed to render things (and archaeology) secondary. […] while archaeology has often been critical of history, we have still remained positive to deconstructing and rewriting it; in other words, to produce alternative histories rather than being an alternative to history. (Olsen, 2012:25).” Archeologie als alternatief voor historisch onderzoek, een andere manier om waarde te genereren…en minstens zo betekenisvol en academisch. Dit soort zinnen raken mij altijd wel, moet ik zeggen.
The time thus seems overdue to give up these airy [historical] ambitions which in any case are doomed to render things (and archaeology) secondary… (Olsen, 2012)
Wezenlijke kennis en de NOaA
De vraag was nog niet gesteld, of ik krijg per mail toevallig een update over de stand van zaken in de nieuwe Nederlandse Onderzoeksagenda Archeologie 2.0 (NOaA). En verhip, wat staat er ergens bij de vragen over conflictarcheologie: “Het is echter de vraag of archeologisch onderzoek wezenlijk bijdraagt aan onze kennis daar waar een overvloed van historische bronnen beschikbaar is.” Het punt van Olsen is bij deze gestaafd voor de Nederlandse context: de archeoloog heeft hier de rol van historicus. Toch, belangrijker en zeer correct gesteld vind ik het begrip ‘wezenlijke kennis’ in deze NOaA-tekst.
Even los van het punt van de vorige paragraaf of archeologische kennis altijd historisch is: het streven naar een wezenlijke bijdrage lijkt me in ieder geval hartsitkke nobel en kan ik me ten volle achter scharen. Goed punt dus dat het hier wordt genoemd! De tekst noemt hier alleen nog geen criteria waarmee kennis of andere bijdragen wel of niet als wezenlijk kunnen worden bestempeld. Daardoor wordt het nu een wat betekenisloos begrip waar iedereen kan invullen wat hem/haar zelf het beste lijkt. Wat is dan die ‘wezenlijke kennis’ waar naar moet worden gestreefd? En wanneer is kennis niet wezenlijk. En hoe verhoud deze zin in de NOaA zich tot de andere rollen die conflict archeologie kan aanmemen, zoals – ik noem maar een dwarstraat – alternative storytelling and translation?
Daarom wil ik de auteurs van de NOaA wel uitdagen een stapje verder te gaan. Als casus kan het werk van Price op Peleliu dienen. Draagt dat bij aan wezenlijke kennis? En op grond van welke criteria wel, of niet?
Wezenlijk vrij ademhalen
Het streven naar een wezenlijk bijdrage is een prima doel. Voor minder zou ik het zelf ook niet willen doen. Ook mijn artikel in Archeobrief was -in lijn met de NOaA, misschien – niets anders dan een roep om meer wezenlijke conflictarcheologie van recent conlfict. Bovendien is het een belangrijk discussiepunt voor de hele archeologie, want ook voor oudere perioden – ik noem een zekere begraafplaats in Delft.… – maken archeologen op dit moment kennelijk niet altijd duidelijk genoeg dat onderzoek een wezenlijke bijdrage levert. Er blijft natuurlijk een kansje dat de archeologie van modern conflict generiek de toets der wezenlijkheid in Nederland niet doorstaat, maar zelfs dan maak ik me voor het werk nog geen zorgen: internationaal bestaan de peers voor het werk gegarandeerd (!) en dat is voor elke onderzoeker wezenlijk opgelucht ademhalen.
Bronnen
Neil Price, 2016. Lezing ‘War of the Worlds’, maart 2016, Universiteit van Amsterdam, ACASA.
Neil Price & Rick Knecht, 2012. Peleliu 1944: The Archaeology of a South Pacific D-Day.
Bjørnar Olsen, 2012. After Interpretation: Remembering Archaeology.
Nederlandse Onderzoeksagenda Archeologie: http://noaa.rce.rnatoolset.net/Viewer/#/researchQuestion/a26c49df-360e-41cc-bb97-23544f834d2a