De archeologie van hier en nu
Contemporaine archeologie: “Gewoon de volgende tijdvakstudie” zeggen sommigen. “Een contradictio in terminis en dus volslagen lariekoek” zeggen anderen. “Weinig nuttig want van gisteren weten we alles al” zegt een derde groep.
Wat al deze uitspraken gemeen hebben is dat ze meestal gedaan worden door niet-contemporain archeologen. Ze bezien het vak vanuit de discipline zoals die (overwegend) wordt onderwezen op de universiteiten, benaderd vanuit tijdvak-, probleem-, of materiaalspecialismen. Vanuit dat paradigma hebben zij kritiek op de archeologie van de laatste 70 jaar, en terecht, want wie zich identificeert met ‘romeins’, of ‘steentijd’ -en middeleeuwen en passant maar niks vindt – leest in ‘contemporain‘ de aanduiding van gewoon de volgende periode na ‘modern’. En wie het ‘archeo‘ in archeologie leest in zijn letterlijke betekenis, vindt onderzoek naar recente perioden per definitie waanzin. En wie veel opheeft met het streven naar kennis, wat diep eigen is aan elke wetenschappelijke praxis, zal het zinniger vinden een tijdvak te bestuderen waar we ogenschijnlijk minder van weten.¹
Waar deze rechtmatige kritieken aan voorbij gaan, is dat de contemporain archeoloog de wereld vanuit een ander startpunt benadert. Kennis en tijd spelen hier een fundamenteel andere rol. De ’traditionele’ archeoloog kijkt naar het verleden door de materiële resten van mensen die al lang niet meer leven. Hij of zij ontwikkelt op basis hiervan een theorie over het verleden. De emotionele afstand van de onderzoeker tot het onderwerp, veroorzaakt door het verstrijken van de tijd, suggereert een objectieve analyse van de feitelijk aangetroffen sporen. De ouderdom van de resten en de mogelijkheid van wetenschappelijke distantie ten gevolge daarvan, zijn nodig om de zuivere resultante in de vorm van kennis te garanderen. De archeoloog oordeelt niet, hij bestudeert en beschrijft slechts wat hij ziet. Tenminste, dat was tot nu toe vaak het idee.²
Hoe anders is dit voor de contemporaine archeoloog. Als onderzoek naar het verleden het heden dreigt te raken, is er geen distantie. Als levend, denkend en voelend mens met zijn hart op de juiste plek is de archeoloog deel van de samenleving, groep of mensheid die het recente verleden dat hij of zij onderzoekt direct en uit eerste hand heeft mede bepaald. Het onderwerp van studie zijn de resten van handelen en denken van mensen (of groepen) die zeer waarschijnlijk nog leven, of die we nog levend gekend zouden kunnen hebben. De archeoloog is daardoor niet objectief en afstandelijk, maar participant. Dat maakt contemporaine archeologie per definitie een geëngageerde, of zelfs politieke activiteit.
Dat verschil wordt concreet met een vergelijking. Stel, een archeoloog vindt in een Romeinse tempel een menselijke schedel, met daarnaast een mes: al snel staat de stoep vol met geïnteresseerde omwonenden en lokale pers. De vondst krijgt geheid een plek in een lokaal museum, of mogelijk ‘het Rijks’ in Leiden. Maar wat nu als diezelfde archeoloog een mes en een menselijke schedel vindt aan het oppervlak in de berm langs de A12? Ook dan staat het volk en de pers snel aan de hekken, maar heeft de archeoloog een veel beter verhaal nodig voor hij van de politie weer naar huis mag. Over de archeoloog die bij het vinden van de resten van een moord enkel de opmerking ‘Interessant!’ weet te produceren en een intelligent rapportje schrijft met de titel ‘Menselijke beenderen in Gronsveld. Een archeologische begeleiding, Gronsveld, gemeente Maastricht‘ zijn we het tenslotte snel eens: die kan misschien beter eens gaan praten bij de lokale GGZ. Wie dit voorbeeld al te snel wil afdoen als buitensporig of vergezocht, wil ik graag herinneren aan het onderzoek in concentratiekampen dat het laatste jaar plaatsvond in Nederland, Duitsland en Polen.³ Kortom: wie de materiële sporen van het recente verleden archeologisch onderzoekt, ontkomt niet aan de noodzaak te oordelen over wat hij of zij vindt.
De scherpte van de voorbeelden hierboven verduidelijken voor mij wat op kleine schaal net zo goed speelt. Contemporaine archeologie is niet de archeologie van toen en daar, maar die van hier en nu. Het werkt als een spiegel en wat ze reflecteert vraagt om geëngageerd stelling te nemen en in het beste geval tot actie te komen. Voor de contemporain archeoloog zijn tijd, kennis en verleden daarom nooit het doel in zichzelf, maar altijd het gereedschap om de mens op dit moment te onthullen, met alle mooie en lelijke kanten, en te vragen: wat doen we NU? *
Voetnoten:
¹ Waarbij ik wel vaststel dat die archeologen overwegend verzuimen aan die redenering een definitie van de ‘kennis’ toe te voegen waar ze naar streven. Als één archeoloog in Nederland alles weet van voetboogfibulas, en de andere archeologen niets, is er dan sprake van ‘kennis’?
² De objectiviteit van kennis wordt weliswaar sinds de opkomst van het postmodernisme in de archeologie stevig ter discussie gesteld, maar in de dagelijkse werkpraktijk is hier weinig van te merken. Een archeoloog vertelt het verhaal van het verleden nog steeds in absolute termen, zo is de perceptie. Hij of zij is tenslotte wetenschapper en zeg nou zelf: anders zou hij liegen, toch?
³ zie o.a. http://www.academia.edu/5799123/Vogelvrij_erfgoed_De_archeologische_waarde_van_WOII-kampterreinen
Foto’s:
Rondleiding tijdens mijn bezoek aan KdF Seebad Prora, op Rügen, Duitsland en van een in 1992 verlaten DDR school in Binz. Materiële sporen van een heftige geschiedenis. De gids vertelde over de oorsprong van de Prora ruïnes als uitvloeisel van het Nationaal Socialistische bewind van Hitler in de jaren 30. Onder de toehoorders bevond zich een dame uit Bayern (omgeving Neurenberg) voor wie de kolos de representant was van dat foute verleden van haar land. Er was echter ook een man die de ruïne kende van toen het werd gebruikt als opleidingscentrum voor onderofficieren van de Nationale Volksarmee van de DDR. Een derde deelnemer aan de rondleiding had juist dienst geweigerd, en was een paar maanden voor die Wende alles achterlatend nog naar West Duitsland gevlucht.